Het Fotocollectief
Op zaterdag 2 november 2025 bezocht het FotoMuseumTilburg de expositie van het Fotocollectief in een fraai, industriële – nieuwe – locatie aan de Gasthuisring 19 G van Tilburg (wellicht in een later artikel hierover meer). Sinds 1 januari 2024 is dit Fotocollectief een nieuw initiatief van acht zeer bevlogen amateurfotografen. Dit betreft hun eerste expositie voor een breed publiek.
Carolien Bouwmans
Carolien Bouwmans toont een reeks fotografische werken waarin vogels, lucht en gras een verstild choreografisch spel aangaan. De vijf beelden, streng in compositie en ingetogen van toon, bewegen tussen figuratie en abstractie. Elk werk ademt een grafische helderheid: wit, zwart, en de adem ertussen.
De ophanging is daarbij een subtiel maar betekenisvol gebaar. De beelden hangen niet in één rechte lijn, maar op verschillende hoogtes — alsof de vogels zelf in hun vlucht worden gevolgd. De blik van de toeschouwer beweegt van links naar rechts, van grond naar lucht, van gras naar vleugel. In die verschuivende ritmiek ontstaat een visuele ademhaling, een bijna muzikale structuur van verschijnen en verdwijnen. De reeks leest zo niet alleen als een serie foto’s, maar als een notatie van beweging.
Bouwmans’ vogels lijken uit licht gesneden: vluchtige silhouetten, gevangen in een moment dat net voorbij is. De leegte rond hen is geen afwezigheid, maar ruimte voor verbeelding. Ze schrijft dat ze “beelden maakt die balanceren tussen realiteit en verbeelding”, en precies dat evenwicht draagt deze serie. De realiteit van de vogel is onmiskenbaar, maar het beeld tilt zich op tot metafoor voor adem, vrijheid en het ongrijpbare.
Hoewel Bouwmans ook met cyanotypie werkt, hanteert ze hier het digitale medium met eenzelfde gevoel voor traagheid en concentratie. De witte achtergrond functioneert als een hedendaags equivalent van het blauw van de cyanotype: een veld waarin alles oplost en slechts lijn, ritme en stilte overblijven.
Uiteindelijk een dans van aandacht — een ontmoeting tussen oog en lucht, tussen kijken en ademen. In de ruimte tussen de kaders schuilt de poëzie van wat zich onttrekt: de vlucht die niet eindigt, maar doorgaat in de verbeelding van de kijker.
© Carolien Bouwmans
Harrie Spapens
In zijn fotografische werken onderzoekt Harrie Spapens – o.a. geïnspireerd door de schilder Jan Mankes – de grens tussen werkelijkheid en herinnering. De kleine, in was verzegelde beelden ademen een fragiele melancholie: bomen in mist, een pad dat oplost in licht, het onbesliste moment tussen verschijnen en verdwijnen. Elk beeld lijkt een poging om tijd tastbaar te maken — niet als chronologie, maar als trage adem van het landschap zelf.
Spapens’ techniek, de combinatie van pinhole en encaustiek, verleent zijn foto’s een haast sacrale huid. De matte glans van de was, de rafelige randen en de zachte vervagingen maken dat het beeld niet alleen wordt gezien, maar ook lichamelijk ervaren. De materie lijkt herinnering te bevatten. Dit is fotografie die weigert modern te zijn; ze keert terug naar een traagheid die zeldzaam geworden is, naar een kijken dat geduld vergt.
De presentatie versterkt dat gevoel van verstilling. De kleine formaten hangen en liggen niet als pronkstukken, maar als sporen — discreet, op ooghoogte of iets daaronder, zodat de toeschouwer vanzelf dichterbij moet komen. In die gebogen houding voltrekt zich een intiem moment van aandacht. De reeks vormt geen lineair verhaal, maar een ademend ritme van nevel, leegte en schaduw.
Waar veel hedendaagse fotografie de wereld probeert te verklaren, laat Spapens haar oplossen. Zijn beelden onttrekken zich aan het onmiddellijke en bieden een ruimte voor herinnering, misschien zelfs voor rouw. In hun kwetsbaarheid schuilt hun kracht: ze vragen niet om begrip, maar om overgave.



© Harrie Spapens
Mary Thole
In dit intrigerende portret wordt het lichaam een podium waarop identiteit, kwetsbaarheid en zelfrepresentatie tegelijk worden uitgespeeld. De geportretteerde zit frontaal in een felblauwe stoel, in een pose die even uitdagend als ontregelend is. De witte kleding, de bleke huid en het maskerachtige gezicht verwijzen naar het theatrale, het artificiële — maar de tatoeages, de blik, en de spanning in de handen verraden iets volstrekt menselijks.
Boven haar zweven twee rode ballonnen, symmetrisch en bijna absurd in hun aanwezigheid. Ze functioneren als tegengewicht voor de ernst van de pose: symbolen van kinderlijke lichtheid, maar ook van dreigende leegte. In hun perfecte ronding schuilt iets unheimisch — alsof ze elk moment kunnen knappen.
De fotograaf speelt hier geraffineerd met contrasten: tussen controle en overgave, tussen fetisj en kwetsbaarheid, tussen clowneske façade en existentiële ernst. De ruimte waarin het tafereel zich ontvouwt — wit, met sporen van een atelier of fabriek — maakt het beeld nog dubbelzinniger. Het is tegelijk toneel en werkelijkheid, constructie en bekentenis.
Wat dit werk zo sterk maakt, is dat het weigert zich te laten vastleggen binnen één categorie. Het is geen portret, geen modefoto, geen performancebeeld, maar iets daartussenin: een onderzoek naar het masker als identiteit. De ballonnen, de blauwe stoel, de witte ruimte — ze vormen samen een stil beeld van eenzaamheid dat in zijn overdaad juist ontroert.

© Mary Thole
Harrie Coehorst
Harrie Coehorst vertrekt in zijn fotografie vanuit het verlangen om het verlaten tastbaar te maken — de schoonheid van wat achterblijft. In deze tweeluikachtige presentatie wordt dat motief radicaal naar binnen gekeerd: niet het verlaten gebouw is onderwerp, maar de mens die er als schim in verschijnt.
De twee zwart-witbeelden tonen een lichaam tegen beslagen glas, gevangen tussen binnen en buiten. De handen, het gezicht, de condens: alles ademt opgeslotenheid. Toch is er in de matte glans van het vochtige oppervlak ook een intimiteit voelbaar, alsof het glas niet alleen scheidt maar ook beschermt. Het zijn beelden van adem en weerstand — over de dunne grens tussen aanraken en verdwijnen.
Formeel sluiten ze aan bij Coehorsts’ fascinatie voor vergankelijkheid en verlaten ruimtes. Waar zijn urbexfoto’s de sporen van tijd in muren en metaal tonen, maakt hij hier van het menselijk lichaam zelf een vergankelijk object. De huid en het glas worden elkaars spiegel; wat rest is een afdruk van aanwezigheid, een stille echo van beweging.
De presentatie in tweeluik versterkt dat gevoel van dialoog. Links de blik, rechts de handen — het gezicht zoekt contact, het lichaam stuit op weerstand. Samen vormen ze een claustrofobisch maar ook ontroerend portret van menselijke kwetsbaarheid in een wereld die verhard is tot oppervlak.
In deze reeks is Coehorst niet langer de ontdekkingsreiziger van verlaten plekken, maar de onderzoeker van zijn eigen omhulling. Zijn werk verschuift van exploratie naar introspectie — van de verlaten ruimte naar het verlaten zelf.
© Harrie Coehorst
May van den Heuvel
In de recente reeks van May van den Heuvel keert de fotograaf de camera naar zichzelf. Het beeld toont een lichaam, naakt tot op een wit laken, liggend op een houten tafel — een pose tussen rust en ontbinding. De soberheid van de compositie, het gedempte licht en de afwezigheid van context maken het werk intens lichamelijk en tegelijk tijdloos. Het is alsof de fotograaf zichzelf heeft teruggebracht tot vorm, huid, adem.
Van den Heuvel, bekend om zijn mensgerichte en conceptuele fotografie, richt zich hier niet langer op de ander, maar op de eigen vergankelijkheid. Zijn foto’s zijn, zoals hij zelf schrijft, “fragmenten uit zijn leven, een innerlijke reflectie.” Dat voel je in elk detail: de kwetsbare houding, het diffuse licht, het lichaam dat zich niet presenteert maar eenvoudigweg is.
De tafel fungeert als altaar, als podium of operatietafel — een plaats waar het lichaam niet slechts onderwerp is, maar drager van tijd. Er klinkt een echo in door van klassieke schilderkunst, van Caravaggio tot Rembrandt, maar zonder theatrale gebaren. Wat overblijft is een stille confrontatie met sterfelijkheid, een omhelzing van het menselijke zonder opsmuk.
De foto maakt deel uit van een reeks waarin verleden, heden en toekomst samenvallen. In dit ene beeld lijkt alles stilgezet: het einde van beweging, het begin van herinnering. Van den Heuvel toont zichzelf niet als maker, maar als getuige van zijn eigen bestaan. In dat stille, naakte gebaar ligt zijn grootste kracht: de durf om te verdwijnen in beeld.
© May van den Heuvel
Erik Verstegen
In Overpeinzingen in Urbex zoekt Erik Verstegen naar een ontmoeting tussen het naakte lichaam en het verstrijken van tijd. Zijn beelden plaatsen de mens in het hart van verlaten ruimtes, waar roest en blad, beton en huid, elkaar voorzichtig raken. De intentie is voelbaar: om overpeinzing zichtbaar te maken, om kwetsbaarheid te laten samenvallen met verval.
Toch blijft die ontmoeting aarzelend. De vrouw verschijnt niet als iemand die denkt of ademt, maar als iemand die een idee verbeeldt. Haar gebaren lijken zorgvuldig geordend, eerder bedacht dan beleefd. Wat bedoeld lijkt als innerlijke stilte, wordt zo eerder een geënsceneerde rust. De titel belooft een blik naar binnen, maar het beeld blijft aan de oppervlakte.
In de bewerking verweeft Verstegen lagen van glas, blad en roest, waardoor de grens tussen lichaam en omgeving vervaagt. Dat procedé is visueel aantrekkelijk, maar hier soms te nadrukkelijk aanwezig — het decor overschreeuwt de emotie. De kleuraccenten van het groen, fel tegen het matte grijs, trekken de blik weg van het gemoed. Waar de natuur het lichaam zou kunnen opnemen, lijkt ze het nu eerder te bedekken.
Er schuilt zonder twijfel poëtisch potentieel in deze serie. De keuze voor urbex als context, het stille ritme van het lichaam, de textuur van huid tegen steen — ze wijzen op een fotograaf die gevoel heeft voor vorm en vergankelijkheid. Maar waar de beelden zouden kunnen ademen, worden ze dichtgelegd door bewerking en concept.
Overpeinzingen in Urbex is daarmee een reeks die uitnodigt tot verstilling, maar haar eigen stilte nog niet helemaal vindt. De zoektocht naar balans tussen emotie en effect, tussen kijken en voelen, lijkt hier pas begonnen — en juist daarin ligt haar belofte.
Axel Mols
Axel Mols reist met zijn camera als gids, niet als toerist. In zijn werk staat niet de bestemming centraal, maar het moment van aanraking — tussen licht en lichaam, mens en omgeving. Zijn foto’s, gemaakt in uiteenlopende culturen en landschappen, ademen een respectvolle nieuwsgierigheid. Ze zijn geen registraties van ‘het andere’, maar poëtische vertalingen van nabijheid.
Wat deze reeks bijzonder maakt, is de afwisseling tussen sacrale en alledaagse scènes: een man in gebed, spelende kinderen, een vrouw in dromerig tegenlicht, een kerkhof in de gloed van de ondergaande zon. Elk beeld is een ontmoeting met licht, dat zich steeds anders gedraagt — goud, koel, diffuus of bijna tastbaar. Mols gebruikt kleur niet als versiering, maar als drager van emotie.
De composities zijn zorgvuldig, maar nooit afstandelijk. Zijn blik is empathisch, bijna teder. In de manier waarop hij licht op huid of stof laat vallen, herken je een intuïtieve vorm van respect: de wereld wordt niet veroverd, maar aangeraakt.
De reeks (waarvan we het laatste beeld wat minder vinden passen) functioneert als een reisdagboek zonder route. Samen vertellen de beelden over menselijkheid in beweging — over bidden, spelen, wachten, kijken. In een tijd waarin reizen vaak oppervlakkige consumptie is geworden, herinnert Mols ons eraan dat zien een morele daad kan zijn. Zijn foto’s tonen de wereld niet als decor, maar als gedeelde ruimte van licht.
© Axel Mols
Anita Evers
In de bloemcomposities van Anita Evers wordt de natuur tot stilte gebracht. De fotograaf ‘schildert met haar camera’, zoals ze zelf zegt, en dat is precies wat haar werk onderscheidt: elk beeld is evenzeer een observatie als een schilderachtig gebaar. De bloemen lijken niet geplukt, maar opgetild uit hun omgeving en teruggebracht tot zuivere vorm, kleur en ritme.
Evers’ werkwijze – minimalistische bewerking, zorgvuldig gebruik van licht en het vermijden van overbodige scherpte – resulteert in beelden die ademen tussen realisme en droom. De witte achtergrond creëert een leegte waarin de bloemen als zwevend verschijnen; hun stelen en bloemhoofden vormen lijnen, bijna noten op een partituur. De blik wordt niet gedwongen, maar geleid door de natuurlijke balans van de compositie.
Hoewel haar beelden direct aanspreken door hun schoonheid, schuilt hun kracht in de verstilling erachter. Ze zijn niet decoratief, maar contemplatief: een vorm van aandachtsoefening, waarin de fotografe de chaos van de natuur ordent zonder haar te temmen. In deze fragiele precisie toont zich de invloed van de schilderkunst – niet als citaat, maar als houding van kijken.
De serie werkt als een langzaam ritueel: drie stille getuigen van seizoenen, van kleur en vergankelijkheid. In het geheel van de tentoonstelling brengen Evers’ beelden lucht en helderheid – een ademruimte na de meer existentiële of duistere reeksen van haar collega’s. Haar werk herinnert eraan dat stilte niet leeg is, maar vol van leven.
Tenslotte
Nog maar twee jaar bestaat Het Fotocollectief, en toch ademt deze tentoonstelling de rijpheid van een groep die haar eigen stem al heeft gevonden. Wat de deelnemende fotografen bindt, is niet een stijl of thema, maar een houding van aandacht: het verlangen om te zien, om te vertragen, om het beeld als vorm van reflectie te gebruiken.
Gezamenlijk vormen deze stemmen een veelstemmig koor van rust, bezinning en kwetsbaarheid. Elk werk onderzoekt op zijn manier de grens tussen aanwezigheid en verdwijnen, tussen kijken en geraakt worden. Dat juist zo’n divers gezelschap — variërend van conceptueel tot poëtisch, van intiem tot verhalend — elkaar vindt in één tentoonstelling, toont de kracht van dit jonge collectief.




















